Max Tailleur en de Nederlandse Vereniging te Genève

Een verhaal dat in 1942 begon

In 1979, ter gelegenheid van het 50ste jubileum van de Nederlandsche Vereeniging te Genève, werd Max Tailleur gevraagd om een stukje te schrijven. In de Geneefse Post van toen, schreef hij:

Hoe zou ik Zwitserland kunnen vergeten, waar ik tijdens de oorlog ben geweest. Waar ik in Genève heb rondgedoold en na de oorlog goede herinneringen heb aan John en Therese Jurgens. Ik weet niet wat ik moet schrijven in jullie krant ter gelegenheid van het 50-jarige jubileum. Ik neem aan dat er zeer veel jonge leden bij zijn en misschien doet het ze goed om dit gedicht te lezen, dat ik heb gezongen in 1943 op Koninginnedag toen wij nog als vluchtelingen in Zwitserland waren….

max tailleur handtekening.jpg

Max Tailleur werd geboren in een eenvoudig gezin in de Amsterdamse Jodenbuurt. Op 23 maart 1936 trouwde hij met Sophia Wijnschenk. Ze kregen geen kinderen. Tijdens de Duitse bezetting van Nederland slaagde Max erin om naar Zwitserland uit te wijken en zijn vrouw voegde zich als vluchteling in augustus 1942 bij hem. Vanaf september 1942 probeerden Max en Vic in Zwitserland een min of meer normaal bestaan op te bouwen. Het herenigde echtpaar werd ondergebracht in een appartement in Genève en weer later in het familiekamp Mont-Pèlerin – bereikbaar met een kabelbaantje vanuit Vevey.

Geregeld correspondeerde Max met de Consul-Generaal der Nederlanden in Genève en met het Gezantschap der Nederlanden in Bern, Afdeling Vluchtelingen, over de financiering van een op handen zijnde revue. Uit een brief van het Gezantschap, dat creatief meedacht, wordt voorgesteld om na te gaan of de Nederlandse Club zou willen bijdragen in de kosten.

En zo kwam het dat een van de eerste programma’s van Max’ entertainmentgezelschap in Zwitserland de Feestelijke herdenking van de verjaardag van H.K.H, Princes Juliana op 30 april 1943 werd in het Casino de St-Pierre te Genève met als hoogtepunt het weemoedige 'Hollandlied':

Wij zitten hier in Zwitserland, in de stad Genève. Maar vragen ons toch dikwijls af, moeten wij nog lang blijven.

Wij miskenden de groene wei, de molens aan de vliet. Het kopje dicht bij Bloemendaal, dat telde voor ons niet.

Maar nu wij hebben maandenlang, de bergen hier begluurd. Dan geef ik als antwoord-als men mij vraagt – of het nog lang duurt.

Wij gaan naar Holland weer terug, en zien de Koningin weer vlug.

Wij eten haring aan een stal, en doen op Koninginnedag mal.

Een dag naar Zandvoort wordt voor ons weer een belevenis.

Omdat wij nu pas leerden, wat ons Holland voor ons is.

Wij loopen in onze zak met vreemde rare kranten, Wij eten geen kadetjes meer, alleen nog maar “croissanten”.

Ook krijgen wij zo af en toe “fondue” tusschen onze kiezen. En als het stormt als de hel, is ’t geen wind, maar is het “Bieze”.

Maar laatst zei mij een vluchteling: “zeg man, ik zoek mij krom. ‘k Ben ziek van het “Filet du Lac”, geef mij maar een zure Bom”!

Refrein

Wij hebben ook geen Jungfrau Joch, maar vind u dat zoo erg. Wilt u bij ons ook zoo iets zien, ga naar de St Pietersberg.

Ook Edelweiss, dat vind je niet, al geef je heel veel geld. Maar voor een kwartje zie je bij ons, een heel groot tulpenveld.

Men zei mij: Ga naar Zwitserland, de bergen zijn zoo en zoo. Maar nu ik ze beklommen heb, geef ik “zoo en zoo” cadeau!

Refrein

Om aan het slot van ’t lied te komen, ga ik u iets beloven. En dat is heusch de waarheid, niet om U een kool te stoven.

Wij gaan hier weg en kunnen nu de dagen af gaan tellen. En zien dan Hollandsche koeien weer, al dragen zij geen bellen.

Daarom vraag ik U in de zaal, gooi weg nu rang of stand! Zing mee uit volle borst -met mij – Geen heimwee meer want…….

Refrein